Hij zal een zucht van opluchting zijn,
mijn man, en er een slaken:
Ah... daar ben je dan en nu ook
met je lijf om aan te raken.
Ik ken je al zo lang als mijn verlangen.
Kom hier dat ik je kus en nooit
meer loslaat en zo zal ik dus
aan zijn lippen hangen:
in alle rust. Want als hij praat,
wordt alles stil en in de diepte
van zijn stem voel ik mij vanzelf
sprekend, gewild om wie ik ben.
Daar te zijn en daar te blijven,
zo gekoesterd in zijn armen,
ja, zo moest het, aan den lijve.
Te verzachten. Te verwarmen.
En oh, Mijn God, de zucht van
opluchting die ik dan zal slaken,
als wij de liefde eindelijk
ook vergankelijk maken.