In de modder, onder wortels, zonder woorden in de aarde moet ik, wroeten met mijn voeten, moet ik, voelen naar de waarheid. Naakter ligt ze altijd naast me, in de schoot van elk woud en voor ons puur natuurbehoud moet ik er met haar en mijn harem vrouwen rauwe schoonheid baren. Samenvallen met de bladeren moet ik, woelen, lippen zwoeler zwellen laten en mijn hoofd langs huid verlaten. Zonder welles nietes moet ik onder bladerdaken woester nog mijn rites, blote borsten ritmisch graaien boven velden, fel begeerlijk draaien met mijn stel heldinnen van heupen, open, eerlijk zijn, binnen buitenwaarts beschrijven, vel en zinnen vol beklijven en mijn lijf dat groen ziet van verlangen roodoranje wrijven.
En nog vuiler moet ik tot ik huil van nestdrang moet ik mij van angst vrij schuren tegen schors en sappen morsen, happen naar mijn Adam, hijgen, hurken, schurken tussen struiken, bomen kussen met mijn buik en stronken met mijn volle kont vrij berijden, ronduit pronken met mijn godinnen, hen een voor een beminnen. O, ik moet het hele bos opvrijen, alle bomen in, erin klimmen en hun stammen klemmen tussen mijn dijen en mijn stem moet ook almaar vrijer, ongeremder, almaar losser, bos voor bos, almaar eigen, wijzer, nooit meer zwijgen, NOOIT MEER ZWIJGEN!
O en ik moet nog twijgen aan mijn tenen rijgen en met ruige haren tussen varens, blijven hangen aan de doornen van de bessen, als maîtresse van het woud, gillen dat ik van ons houd: IK HOU VAN MIJ!!! Ik hou van jou!! Ik moet de billen bloot en rood blauwe plekken plukken, het bloed zuigen uit mijn schrammen, dieper buigen voor de grote mama, onze moeder aarde en als haar eigen waardige loeder geil elk ander heilig huisje doorprikken en dan mijn vacht weer zacht en proper likken, lekker mijn bek openen, grommen, mijn rug krommen als de beesten, onbevreesd zijn en doordringend als het hars dat klit als klei en ruikt naar haar, het aards paradijs waarin hij, het hemelrijk net klaargekomen is.
Ik moet het mos indringend vingeren en slingerende driften gronden, opgewonden ronde lijnen kronkelen uit mijn kruis, ik moet dringend, o zo dringend, ik moet hier en nu, want hier en nu dat is mijn thuis, ik moet onkuis, ik moet mijn handen zetten in het slijk, mijn tanden in de tijd, de schuld, de schaamte en de spijt voorgoed begraven, er dan op pissen, ja, dat is het! ja, dat ben ik! ik ben het wijf dat met de gaten in haar lijf de bodem moet raken, er het land vruchtbaar mee maken, al wat beschaving is uitbraken, ik moet zakken in het natte zand, kakken in het drassig land en wanneer ik het maar wil nog wilder wildplassen. Ja, ik moet er nog meer schijt aan hebben wat de mensen denken is de mest, als ik voor hun goed gemoed een hoer moet zijn of eender wat, mij best.