Ik leef nog steeds niet ècht.
Ik zit en sta en loop en eet en praat
wel met dit lijf dat ademt, maar,
zo lijkt het, er niet middenin.
Soms, als ik dans of bemin,
vind ik het nochtans prima,
mens te zijn van vlees en bloed,
dan voelt het werkelijk en goed.
Dan vind ik al dat likken,
slikken, bibberen, beven,
zweten, vreten en heropleven
wonderbaarlijk, bovenaards.
Dan voel ik hoe de hemel hier
beneden de aarde het liefste raakt:
als wij ons naakt overgeven
aan iets of iemand anders
en het denken even laten voor wat
het is: een handig gegeven,
voor nu en dan, een surplus,
maar dat inzicht is dus
altijd maar van korte duur,
tot ik de ik-figuur weer spot
doorheen mijn macrolens en zie
dat ik geen God ben of Godin,
maar een mens waarin
er eentje zit verstopt.
Wie telt er af? En wie
heeft er op tijd afgeklopt?