Ik zie ons door mijn wilde bos
haren, als ze los als herfst-
bladeren vallen op mijn schouders.
Ik voel ons door hun nerven en mijn
aderen, we stromen er samen
als twee geheel onthouders.
Ik wil ons in gouden initialen
kerven in de bomen,
waar we onberekend kwamen:
N plus R = 4 ever,
getekend in hun stammen en
als schrammen op ons hart.
Ik kus nu alle plekjes waar je mij
en mijn haren al die jaren
zo verwoed hebt verward.
Gek, je zit in heel dit dicht beboste
woud of ’t is dat ik niet licht genoeg,
maar te poëtisch van je houd.
Maar toch, ik weet ook nog dat ik
je mieke was, ik hield me stevig
aan de takken van de bomen vast.
Zodat jij hard kon pakken, zacht kon
komen en ik niet zomaar, plets
zou vallen in onze kletsnatte plas.
Soms herinner ik mij jou zo
vanbinnen en vanbuiten als ik
wandel door dit feeërieke bos.
En dan fluit ik van mieke, blijf maar
hangen vol verlangen, takkenwijf,
maar laat die Man wel op tijd los.
foto: Jan De Proost