De maan hangt nog als een watje aan de hemel,
een wolk van een schijfje dat weer een uitgelopen dag
zo zacht mogelijk onder mijn ogen uit veegt.
Ze maakt mij leeg, naakt en klaar voor de nacht die
straks gaat vallen en wij erin weer samen met mekaar.
Ik zet mijn blik alvast op oneindig en kijk uit naar
hoe wij op de tast de puzzel rug aan buik aan buik
aan rug terug zullen leggen, twee stukken van mensen
die passen als gegoten in palindromen of als een paar
blinkend roze kipfileetjes die bij stukjes en bij beetjes
en onder beschermende atmosfeer meer en meer bij
mekaar durven komen. Hoe wij er niet langer op onze
hoede ons verlangen zullen uitbroeden tot een verhaal
dat lang, lang geleden al begon. Hoe wij het ’s morgens
zorgzaam weer in de watten zullen leggen van de zon.